Te ruime en onjuiste interpretatie verlofmachtiging bij Van der Hoevenkliniek

De Inspectie Veiligheid en Justitie concludeert dat de Van der Hoevenkliniek de verleende machtiging tot onbegeleid verlof te ruim en onjuist heeft geïnterpreteerd. Onvoldoende interne tegenspraak in deze casus en de patstelling tussen de kliniek en het ministerie van Veiligheid en Justitie hebben bijgedragen aan de besluitvorming die hiertoe heeft geleid. Ten aanzien van andere lopende verlofmachtigingen heeft de Inspectie geen onregelmatigheden geconstateerd. De verlofuitvoering geschiedt, in tegenstelling tot de casus, conform de randvoorwaarden en kaders gesteld in de aan de kliniek verleende verlofmachtigingen.

Onderzoek naar besluitvorming

Naar aanleiding van de constatering dat de kliniek meer vrijheden aan de betreffende patiënt verleende dan op grond van de machtiging was toegestaan, heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Inspectie verzocht een onderzoek uit te voeren naar de besluitvorming in de casus. Tevens is de Inspectie verzocht te bezien of dit incident past in een breder beeld of dat het een geïsoleerd geval is geweest.

Als gevolg van wijzigingen in de organisatie en de keuze dat deze casus vanwege zijn complexiteit bij een van de directieleden in de portefeuille bleef, was intern onvoldoende tegenspraak georganiseerd. De wel aanwezige tegenspraak van de administratieve afdeling en de jurist, is op enig moment genegeerd. Het gebrek aan voldoende tegenspraak en een objectieve procesbewaking acht de Inspectie onzorgvuldig.

Positie ingewikkelder

De positie van de kliniek werd in de loop van de tijd ingewikkelder. Zij voerde enerzijds een resocialisatieopdracht uit op basis van met het ministerie van Veiligheid en Justitie gemaakte afspraken, vastgelegd in het memo uit 2001, en de uitspraken van verschillende rechtscolleges. Anderzijds wees het ministerie van Veiligheid en Justitie de, in het kader van datzelfde resocialisatietraject aangevraagde verloven, bij herhaling af. Hierdoor ontstond een kloof tussen datgene dat de kliniek vanuit behandeloogpunt en het memo van juli 2001 verantwoord achtte en hetgeen officieel door het ministerie werd toegestaan. Dit resulteerde in een patstelling die van invloed is geweest op de besluitvorming in de casus.

Met betrekking tot de uitoefening van andere verloven concludeert de Inspectie, in tegenstelling tot het onderzochte verlofincident, dat er geen onregelmatigheden zijn. De verlofaanvragen komen in de Van der Hoevenkliniek volgens de juiste procedures en zorgvuldig tot stand. Ook de verlofuitvoering geschiedt, in tegenstelling tot de casus, conform de randvoorwaarden en kaders gesteld in de aan de kliniek verleende verlofmachtigingen.

In het rapport ‘Verlofpraktijk Van der Hoevenkliniek’ vindt u een gedetailleerdere weergave van de bevindingen van de Inspectie.