Wet Identiteitsvaststelling verdachten niet structureel en onvoldoende geborgd

De Inspectie Veiligheid en Justitie (hierna: de Inspectie) concludeert dat de Wet Identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen en het bijbehorende protocol niet structureel en voldoende geborgd worden uitgevoerd in de gehele strafrechtketen.

Op 1 oktober 2010 is de Wet Identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (Wivvg, hierna: de wet) in werking getreden; vanaf dat moment gelden nieuwe regels voor de identificatie van veroordeelden, verdachten en getuigen. Ten behoeve van de uitvoering van de wet is een protocol opgesteld (hierna: het protocol). Ook schrijft het protocol een periodiek ketenbreed onderzoek voor om na te gaan of het protocol door alle partijen op een juiste wijze wordt toegepast. Hierin is door dit onderzoek door de Inspectie voorzien.

Betekenis en werking van de wet en het protocol

De wet en het protocol voorzien in regels voor de vaststelling van de identiteit van veroordeelden, verdachten en getuigen in de strafrechtketen. De Wivvg waarborgt dat:

  • het strafrechtproces zich in de verschillende fasen (opsporing, vervolging, bestraffing) richt op de juiste persoon;
  • in het strafproces met alle relevante feiten en omstandigheden rekening kan worden gehouden;
  • de inspanningen van de actoren in de strafrechtketen voldoende op elkaar kunnen worden afgestemd.

Conclusie

De Inspectie concludeert dat de wet en het protocol niet in de gehele strafrechtketen structureel en voldoende geborgd worden uitgevoerd. Tevens concludeert de Inspectie dat er grote verschillen zijn in de mate van naleving tussen en binnen de verschillende organisaties in de strafrechtketen.

Aanbevelingen

De Inspectie heeft geconstateerd dat de naleving van wet en protocol in sterke mate wordt bepaald door de vraag of de uitvoerders het nut en de noodzaak van naleving ook zelf ervaren. Hiervan blijkt regelmatig geen sprake te zijn. Voor wat betreft de identificatietaken die uit wet en protocol voortvloeien acht de Inspectie de door de uitvoerders ervaren relevantie niet van belang: in alle voorgeschreven gevallen dient de voorgeschreven identificatie te worden uitgevoerd. Waar uitvoerdershier het nut en de noodzaak niet of onvoldoende ervaren, dient daarin te worden geïnvesteerd. Voor de verificatietaken die uit wet en protocol voortvloeien ligt de kwestie naar de mening van de inspectie genuanceerder: in gevallen waarin ook zonder verificatie objectief kan worden bepaald dat de persoon die in de strafrechtketen is opgenomen degene is van wie eerder in die keten de identiteit is vastgesteld, bestaat het door wet en protocol bestreden risico op een niet-integer en niet-integraal persoonsbeeld niet en heeft een (nieuwe) verificatie onvoldoende toegevoegde waarde. Een objectieve heroverweging van de voorgeschreven verificatietaken ligt hier in de rede.

Vervolgens moet worden voorzien in de voor de naleving noodzakelijke randvoorwaarden, zowel procesmatig, technisch, als op het gebied van sturing. Hiertoe doet de Inspectie verschillende aanbevelingen.

In het rapport ‘Identiteitsvaststelling in de strafrechtketen’ vindt u een gedetailleerdere weergave van de bevindingen en aanbevelingen van de Inspectie.