Tramaanslag Utrecht: risico’s vooraf niet zo klein mogelijk gemaakt

De politie, het Openbaar Ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen hebben onvoldoende aandacht gehad voor de vele problemen die Gökmen T. had. Vóór zijn aanslag op de Utrechtse tram hebben zij zijn problematiek niet genoeg met elkaar besproken en aangepakt. Hierdoor hebben deze organisaties de risico’s voor de samenleving niet zo klein mogelijk gemaakt. Een completer beeld over T. had mogelijk geleid tot een betere aanpak van zijn problemen. Daarmee zegt de Inspectie JenV niet dat de aanslag voorkomen had kunnen worden.
T. is op de dag van de aanslag opgepakt, al werkten de crisisorganisaties niet goed samen. Relevante opsporingsinformatie werd te laat gedeeld. Was dat op tijd gebeurd, dan had onder meer de gemeente Utrecht haar inwoners mogelijk eerder en duidelijker kunnen adviseren. Deze conclusies trekt de Inspectie Justitie en Veiligheid in haar vandaag verschenen rapport over de terroristische aanslag op een Utrechtse tram op 18 maart 2019.

Hierin analyseert zij evaluaties die betrokken organisaties zelf hebben opgesteld over hun handelen voor en tijdens deze aanslag. Deze evaluaties betreffen besluiten ten aanzien van het strafrechtelijk verleden van T., mogelijke signalen van zijn radicalisering en het handelen door organisaties op de dag van de aanslag. De Inspectie JenV heeft aanvullend onderzoek gedaan op basis van de inhoud van de afzonderlijke evaluaties. Aanvullend onderzoek was nodig omdat zij vragen had die in de afzonderlijke evaluaties onvoldoende waren beantwoord.

T. pleegde op 18 maart 2019 een terroristische aanslag in een Utrechtse tram. Hij schoot gericht op mensen, binnen en later buiten de tram. Vier slachtoffers verloren het leven, meerdere mensen raakten gewond. T. ontkwam in eerste instantie. Landelijke en lokale hulp- en crisisdiensten werden ingezet om hem te vinden en om slachtoffers te verzorgen. De gemeente Utrecht adviseerde de inwoners binnen te blijven. De Nationale Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) gaf voor de provincie Utrecht het hoogste dreigingsniveau (niveau 5) af. De politie pakte de schutter begin van de avond op. De rechtbank veroordeelde hem tot levenslang.

Strafrechtelijk verleden

T. zat een aantal keer, telkens voor een korte duur, in de gevangenis voordat hij de aanslag pleegde. Hij was onder meer veroordeeld voor vuurwapenbezit, kreeg in 2013 van de politie de kwalificatie vuurwapengevaarlijk, vertoonde in 2016 en in 2017 in de gevangenis radicaal gedrag, bleek daar meerdere keren agressief (waaronder in 2019) en was zowel in 2014 als in 2018 aangemerkt als een criminele veelpleger (iemand die zijn problemen met de samenleving vertaalt in veelvuldig crimineel gedrag). Het Openbaar Ministerie (OM), de politie en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) kenden elk een ander deel van zijn problematiek. Maar zij gaven hun informatie slechts beperkt door waardoor er geen compleet beeld was. 

De informatie werd in ieder geval niet gedeeld met de gemeente Utrecht of de reclassering. Delen met hen was logisch geweest omdat de gemeente en de reclassering hem na zijn gevangenschap moesten helpen bij zijn terugkeer in de samenleving. Zijn gedrag werd hierdoor ook niet besproken in het Zorg- en Veiligheidshuis waar de partijen met elkaar samenwerken.

Doorgeven van die informatie had het beeld van zijn vele problemen en de aanpak ervan mogelijk completer gemaakt. De gemeente kende hem immers als zorgmijder. 
Daarmee zegt de Inspectie JenV niet dat de aanslag voorkomen had kunnen worden. Risico’s zijn nooit uit te sluiten maar ze moeten wel zo klein mogelijk worden gemaakt. Dat hebben politie, OM en DJI hier onvoldoende gedaan.

Aanpak aanslag

Na de aanslag hebben hulpdiensten en crisisorganisaties zich tot het uiterste ingespannen om slachtoffers te helpen en de dader nog dezelfde dag te vinden. Desondanks is een aantal zaken op het gebied van crisisbeheersing en opsporing niet goed gegaan. De crisisorganisatie schaalde pas laat op naar de crisisstructuur die hoort bij het aanpakken van een aanslag van deze omvang en impact. Organisaties hadden verder geen volledig beeld van de aanslag doordat zij niet goed samenwerkten en hun informatie niet tijdig deelden. Bij de politie heerste intern verwarring over de te volgen procedure. Tijdens de opsporing van de schutter volgden de verschillende politieteams verschillende procedures. Verder werd opsporingsinformatie in- en extern niet efficiënt gedeeld. Hierdoor kwam de informatie over de mogelijke verblijfplaats van T. niet tijdig op tafel bij de degenen die besluiten moesten nemen in de lokale driehoek (burgemeester van Utrecht, politie en OM) en de Rijkscrisisorganisatie1.

Hadden zij die informatie wel tijdig gehad dan had de gemeente met meer zekerheid haar inwoners eerder en duidelijker kunnen adviseren wat zij konden doen. Verlenging van het hoogste dreigingsniveau door de NCTV was dan niet nodig geweest.

Het gemeente-advies om binnen te blijven was onvoldoende scherp. Een duidelijk handelingsperspectief voor inwoners, bedrijven en organisaties ontbrak. Zo sloten cafés de deuren. Hun gasten kwamen op straat te staan waardoor ze geen veilig onderkomen meer hadden. Een verhoging van het nationale dreigingsniveau door de NCTV heeft als doel de bevolking alert te maken. Maar hierbij ontbrak het aan suggesties wat inwoners, bedrijven en organisaties in zo’n situatie kunnen doen.

Aanpak evaluaties

De drie evaluaties naar het handelen van de crisisorganisaties waren binnen een redelijke tijd klaar. Het heeft volgens de Inspectie JenV te lang geduurd voordat de twee evaluaties over het strafrechtelijk verleden van T. en over de signalen van zijn radicalisering klaar waren. Ook constateert zij dat het doorvoeren van sommige verbeteringen (te) lang duurt.

Verbeteringen

Diverse organisaties hebben inmiddels hun werkwijze op onderdelen wel verbeterd. DJI heeft een Meldpunt radicalisering opgericht. Dit is het centrale punt binnen DJI waarbij gevangenissen signalen van radicalisering van gedetineerden kunnen melden. Zo krijgt DJI alle meldingen over een gedetineerde bij elkaar. Indien er zorgen zijn over het radicaliseren van een gedetineerde die juist bezig is met zijn terugkeer naar de samenleving kunnen DJI, reclassering en gemeente hier apart overleg over voeren. 
De politie kiest bij een mogelijke terroristische aanslag voortaan voor één soort opsporingsprocedure. Ze meldt dat in- en extern aan betrokkenen.

Aanbevelingen

Helaas zijn twee jaar na de aanslag nog niet alle voorgenomen verbeteringen uitgevoerd. Daarom doet de Inspectie JenV een aantal aanbevelingen. Zo zouden alle partijen in het Zorg- en Veiligheidshuis de bestaande afspraken, om actief en structureel met elkaar te overleggen over mensen met veel en ernstige problemen, moeten nakomen. Zodat de problematiek van deze personen integraal en systematisch kan worden aangepakt. Dit vergt een dagelijks doordenken wie er in aanmerking komen voor zo’n bespreking.

Politie en OM zouden de driehoek en de veiligheidsregio’s intensief moeten betrekken als zij verbeteringen doorvoeren in hun terroristische scenario’s. Aan de gezagsdragers van de driehoek en de politie beveelt zij aan de afgesproken werkwijze bij crises te volgen om gebrekkige informatiedeling en gebrekkige communicatie in acute noodsituaties te voorkomen. Het gaat dan om het werken volgens de afgesproken opschaling, een eenduidige commandostructuur en één opsporingsprocedure.

De Inspectie JenV beveelt politie en het OM aan om afspraken met de NCTV te maken over het delen van relevante (opsporings)informatie die nodig is voor het afkondigen van het hoogste dreigingsniveau. Dan kan de NCTV hierover een afgewogen besluit nemen. De NCTV dient lokale overheden, besturen en bedrijven handvatten te bieden over wat zij kunnen doen als dreigingsniveau 5 wordt afgekondigd.

1 Rijkscrisisorganisatie: hierin zitten de ministers en hoge ambtenaren van verschillende ministeries, het OM en de korpschef van de nationale politie. 

Tramstoplicht op de plaats waar de tram had moeten doorrijden toen het schietincident plaatsvond.